Het college,

1.INHOUD VAN DE AANVRAAG

 

Stedenbouw / stedenbouwkundige handelingen

       Aanleggen grachten.

       Verwijderen van verharding en aanplanten gras en bomen.

       Opdelen magazijn van twee naar drie units.

       Aanleggen van verharding.

2.BEOORDELING VAN DE AANVRAAG

 

Beoordeling stedenbouw: stedenbouwkundige handelingen

 

  1. Afwijkingen op de voorschriften en/of op de goede ruimtelijke ordening

Niet van toepassing op deze aanvraag. Er worden geen afwijkingen vastgesteld.

 

  1. Beoordeling van de adviezen

Het advies van Agentschap Wegen en Verkeer is voorwaardelijk gunstig. Het advies wordt wel onderbouwd met specifieke regelgeving, waardoor dit advies dus wel onder de toepassing van VCRO art.4.3.3. “direct werkende normen” valt. Het cbs moet dit advies dus wel verplicht volgen; de voorwaarden moeten dus wel bij de vergunning opgelegd worden. Het advies luidt als volgt:

 

Geachte,

Hierbij stuur ik u het advies van mijn afdeling. Gelieve mij een afschrift van de beslissing toe te sturen.

INLICHTINGEN EN BEPERKINGEN

Vastlegging ten opzichte van de grens van het autosnelwegdomein (A0120002 van 26.7 -29 tot 26.7 -86):

De bouwlijn ligt op 30 m van de grens van het autosnelwegdomein volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2019 (betreffende de vrije stroken langs autosnelwegen, eerste artikel). Deze is gemeten loodrecht op de as van de autosnelweg.

a.Bepaling van de grens van het domein van de autosnelweg: De huidige grens van het

autosnelwegdomein wordt aangegeven met blauwe lijn op plan G_029390_10.

b.Publiciteit: geen

c.Vastlegging ten opzichte van de bestaande as van de gewestweg (N1770001 van 9.9 +38 tot 9.9 +93):

● de rooilijn valt samen met grens openbaar domein.

● de zone van achteruitbouw bedraagt 8meter.

Publiciteit: geen

BESLUIT

Het Agentschap Wegen en Verkeer adviseert GUNSTIG betreffende de voorliggende aanvraag gezien de aanvraag in overeenstemming is met hoger vermelde inlichtingen en beperkingen.

Bij de uitvoering van de vergunning dient de aanvrager rekening te houden met de hierna omschreven aandachtspunten.

AANDACHTSPUNTEN AUTOSNELWEG

1. BvR van 25 januari 2019 betreffende de vrije stroken langs autosnelwegen.

2. Wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen

3. KB van 14 december 1959 waarbij regelen gesteld worden op het aanplakken en reclame maken

4. Het is verboden om de sloot van de autosnelweg op om het even welke wijze te dempen.

5. Het lozen in de sloot van de autosnelweg is verboden. Het Agentschap Wegen en Verkeer wenst de aanvragers er uitdrukkelijk attent op te maken dat wonen op zo’n korte afstand van de autosnelweg bepaalde hinder met zich mee kan brengen (ev. visuele hinder, geluidshinder, fijn stof, …).

De beslissing om op die plaats te bouwen/verbouwen/herbouwen, moet dus weloverwogen gebeuren. Bij de keuze van de locatie aanvaardt men aldus de hinder die door de autosnelweg kan veroorzaakt worden. Het Agentschap wenst in ieder geval te benadrukken dat het geen plannen heeft om in de omgeving hinderbeperkende maatregelen te nemen.

AANDACHTSPUNTEN GEWESTWEG

Voorbouwsels, erkers, portalen, trappen en andere uitstekende delen in de zone van achteruitbouw zijn toegelaten op voorwaarde dat:

ze ten hoogste slechts met één vierde van de breedte van de zone van achteruitbouw voorbij het vlak van de voorgevel reiken en ze op een afstand van de aangrenzende eigendommen blijven, gelijk aan de grootte van de toegelaten uitsprong;

●ze geen elementen bevatten die betrekking hebben op de structuur zelf van het gebouw, zoals hoofdleidingen voor gas, elektriciteit, water, trapkasten, enz…

●Indien de bouwlijn samenvalt met de rooilijn mag op het vlak van de voorgevel geen voorbouw (uitsprong) komen, die de hieronder vermelde grenzen overschrijdt:

Verhoogde voetpaden (trottoirs) of bermen

Tot 3 meter kan er geen uitsteek toegelaten worden. Wanneer de uitsteek zich tussen de 3 meter en 5 meter boven het voetpad bevindt, mag ze slechts zover voorbij de grens met het openbaar domein steken dat ze op 0,5 meter blijft van rand van het voetpad; binnen 20m van een lichtengeregeld kruispunt 1m van de rand van het voetpad. Wanneer de uitsteek zich op meer dan 5,5 meter boven het voetpad bevindt, mag ze slechts zover voorbij de grens met het openbaar domein steken dat de rand van het voetpad niet overschreden wordt.

Niet verhoogde voetpaden en bermen

Tot 3 meter kan er geen uitsteek toegelaten worden. Wanneer de uitsteek zich tussen de 3 meter en 5,5 meter boven het voetpad bevindt, mag ze max. 0,2 meter voorbij de grens met het openbaar domein steken. Wanneer de uitstek zich op meer dan 5,5 meter boven het voetpad bevindt, mag ze slechts zover voorbij de grens met het openbaar domein steken dat ze op 0,5 meter blijft van de rand van het voetpad.

Het eigendom wordt volgens de voorgeschreven rooilijn afgesloten.

Indien de afsluiting uit een lage muur bestaat, heeft deze muur een maximum hoogte van 0,75 meter, waarop al dan niet een hekwerk komt; de totale hoogte mag 2,25 meter niet overschrijden. Boven 1,50 meter moet de afsluiting meer open dan gesloten delen vertonen.

Indien de afsluiting uit een groene haag bestaat, wordt deze geplant op 0,50 meter achter de grens van het openbaar domein. De haag mag niet meer dan 1,50 meter stamhoogte hebben en moet jaarlijks vóór 15 april gesnoeid en tot deze hoogte teruggebracht worden.

Lichte afsluitingen (geen muren maar bvb. een afsluiting bestaande uit paal en draad) kunnen geplaatst worden op de eigendomsgrens.

De hekken mogen bij het openen niet over het wegdomein draaien.

De afsluitingen aan de wegkruisingen en wegaansluitingen mogen het uitzicht niet benemen boven 0,75 meter hoogte.

In de onder 2.- par. 1 en 2 genoemde afsluitingen worden inritten toegelaten die grotere

hoogteafmetingen mogen hebben dan de in 2.- par. 1 en 2 vermelde. Deze inritten mogen in geen geval aangebracht worden tegenover de aanwezige bomen van de weg.

In de zone zoals die volgt uit de toepassing van de teruggelegde rooilijn en in de zone van achteruitbouw zoals die aangegeven is in de inlichtingen en beperkingen, mogen geen ondergrondse constructies (zoals ondergrondse tanks, …) gemaakt worden. Het is verboden er gemene afsluitingen van meer dan 1,50 meter hoogte op te richten.

In de eerste 2 meter van de zone van achteruitbouw vanaf de grens van het gewestdomein of van de eventuele rooilijn zijn beplantingen toegelaten tot maximum 1,50 meter hoogte of 0,75 meter hoogte ter hoogte van de wegaansluitingen.

In het overige deel van de zone van achteruitbouw mogen de beplantingen niet hoger zijn dan bepaald in de gemeentelijke verordeningen.

Het peil van de dorpels dient boven de kruin van de weg gesitueerd te zijn.

Indien dit peil niet gevolgd

wordt, kan de eigenaar bij een eventuele wijziging van het lengteprofiel van de weg, geen aanspraak maken op enige vergoeding voor aanpassing van deuren, poorten en andere toegangen.

Er mogen geen inritten voor voertuigen worden aangelegd tegenover bestaande bomen van de weg. De locatie van de toegangen, ramen en deuropeningen is steeds ondergeschikt aan de bestaande weginfrastructuur (incl. straatmeubilair, verhoogde inrichtingen, bushaltes, grachten, openbare verlichting, kasten nutsmaatschappijen, ...)

Er mag in principe slechts één toegang zijn, niet breder zijn dan 4,5 meter. Behoudens deze toegang moet het perceel thv de perceelsgrens worden afgesloten met een structurele niet-overrijdbare scheiding.

De afdekking van afsluitingsmuren moet zo ontworpen worden dat het daarop vallende water naar het privé-domein afvloeit.

De ontworpen werkzaamheden worden zo uitgevoerd dat ze de afwatering van de weg nooit hinderen.

Alle ingebruiknames en wijzigingen van het openbaar domein (zowel de tijdelijke als de permanente) vereisen een aparte vergunning van de wegbeheerder cfr. het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2002 betreffende het toekennen van vergunningen, het vaststellen en innen van retributies voor de privatieve inname van het openbaar domein van de wegen (en latere wijzigingen). Onder tijdelijke wordt oa. verstaan werfbezetting zoals stellingen, containers, opslag van materialen, tijdelijke werftoegang, terrassen,…

Onder permanente wordt oa. verstaan inbuizingen, kopmuren, aanvullingen van het openbaar domein, afvoerleidingen voor afvalwater en hemelwater, verharden berm …

De uitvoering van de werken is geen last van het Agentschap Wegen en Verkeer. De werken worden uitgevoerd door de gemeente/stad of de aanvrager. Indien de werken worden uitgevoerd door de aanvrager, dan moet de aanvrager eveneens een toelating hebben van de gemeente/Stad.

De geldigheidsduur van onderhavig advies is beperkt tot twee jaar.

De goedgekeurde plannen, alsmede de vergunningen met de bijbehorende adviezen, moeten steeds op de bouwplaats voorhanden zijn en bij iedere vordering van de bevoegde ambtenaren voorgelegd kunnen worden.

Dit adviesformulier beperkt zich tot de voorschriften betreffende de rooilijn, de bouwvrije zone en de zone van achteruitbouw. Het ontheft de belanghebbende niet zich te richten naar de overige regelgeving.

Indien de publiciteit en uithangborden geen deel uitmaakt van deze aanvraag, dienen zij het voorwerp uit te maken van een afzonderlijke aanvraag.

Reliëfwijzigingen

De aanvullingen dienen te gebeuren met niet vervuilde aanvulgrond. Uitgezonderd voor toegangen, zijn aanvullingen met steenpuin verboden.

Ingeval het buitentalud van de gracht verhoogd wordt, dient dit talud afgedekt te worden met

minimum 30 cm teelaarde en ingezaaid te worden.

Na de werken dient de gracht over de volledige breedte van het aangrenzende perceel gezuiverd te worden van aanvullingsgrond.

Slopen

De afbraakwerken mogen geen aanleiding geven tot schade aan het openbaar domein. De

wegaanhorigheden, die beschadigd worden, dienen door de vergunninghouder in hun

oorspronkelijke toestand hersteld te worden. De verkrijger dient de wegbeheerder minimum 10 dagen vóór de aanvang der sloopwerken schriftelijk in kennis te stellen van eventuele gebreken aan het gewestdomein. Zo hij dit nalaat, wordt er verondersteld dat het gewestdomein zich in perfecte staat bevindt.

Alle ondergrondse constructies voor de rooilijn worden volledig verwijderd. In de zone van achteruitbouw moeten alle constructies worden afgebroken tot op minimum 1 meter onder het peil van het aanpalend openbaar domein. In dat geval zullen in de resterende keldervloeren gaten gemaakt worden van 0,50 meter x 0,50 meter per 4 m2 oppervlakte.

 

De overbodige aansluitingen naar de rioleringen worden gedicht ter hoogte van de grens van het openbaar domein.

De sloopwerken moeten uitgevoerd worden zonder belemmering noch onderbreking van het

verkeer, tenzij anders bepaald in de inlichtingen en beperkingen.

De aanvullingen dienen te gebeuren met niet vervuilde aanvulgrond en verdicht te worden bij lagen van 30 cm. Steenpuin als aanvullingsmateriaal is verboden.

De aanvulling voor de rooilijn dient afgedekt te worden met teelaarde op een dikte van 30 cm.

Publiciteit:

Bij het plaatsen van publiciteit reclame en uithangborden op afzonderlijke constructies in de zone van achteruitbouw is het volgende van toepassing:

de totale oppervlakte van de constructie, met inbegrip van de borden (éénzijdig), van één

vestiging wordt beperkt tot 5 m². De totale hoogte van de constructie (bord inbegrepen) wordt beperkt tot 4 meter. De afstand naar de perceelgrens tussen de private eigendommen moet minstens 1,5 maal de totale hoogte van de constructie bedragen. het bord en de dragende constructie mogen geen hinder betekenen voor de zichtbaarheid op

het verkeer van de gewestweg t.h.v. de kruispunten en/of private uitritten.

○ het bord noch de constructie mogen verder reiken dan de rooilijn. Omwille van de verkeersveiligheid is het verboden inrichtingen aan te brengen die de bestuurders verblinden of misleiden, die - geheel of gedeeltelijk - verkeerstekens voorstellen of nabootsen, die van op enige afstand met deze tekens verward kunnen worden of die op enige andere wijze de doelmatigheid van reglementaire tekens aantasten. Inrichtingen die zich op minder dan 7 meter boven de grond bevinden binnen een afstand van 75 meter van verkeerslichten, mogen geen lichtweergevende of reflecterende rode, groene of oranje tint hebben.

Lichtgevende en verlichte publiciteit mag om veiligheidsredenen de aandacht van de automobilisten ’s nachts niet te veel afleiden. De cijfers en limietwaarden die in de meeste normen en reglementeringen voor de luminescentie van lichtgevende of verlichte publiciteit worden vermeld zijn dan ook grotendeels ingegeven om de lichtsignalisatie langs verkeerswegen niet te verstoren. VLAREM bepaalt dat, om lichthinder te voorkomen, lichtreclame in intensiteit de openbare verlichting niet mag overtreffen.

Vanaf een bepaald nachtelijk uur is het ‘rendement’ van verlichte publiciteit zeer klein gezien het beperkte aantal toeschouwers dat nog langskomt of voorbijrijdt. Een volledig doven van publiciteit na een bepaald uur (b.v. 22 u) is dan ook het aangewezen middel om de lichtvervuiling te beperken.

Om lichtvervuiling te bestrijden en uit veiligheidsoogpunt dient de luminescentie van lichtgevende en verlichte publiciteitsborden beperkt te worden tot volgende waarden:

Oppervlakte van het lichtgevend vlak:

■ <= 0,5 m² (max. luminescentie 500 cd/m²)

■ > 0,5 m² en < 10m² (max. luminescentie 400 cd/m²)

■ > 10 m² (max. luminescentie 300 cd/m²)

 

Bovenvermelde waarden gelden voor elke plaats op het voetpad of aan de rand van de weg op een hoogte van 1,60 meter (d.w.z. voetpad aan dezelfde zijde van de weg als het publiciteitsbord of aan de overzijde van de weg) en voor elke plaats in een vensteropening van een woning.

De vermelde luminescentiewaarden hebben betrekking op metingen uitgevoerd met een gekalibreerde luminescentiemeter, die nauwkeurig aan de ooggevoeligheidskromme is aangepast (norm CIE 698).

Voor elke meting moet de openingshoek aangepast worden naargelang het te meten detail van het reclamebord.

Indien een publiciteitsbord verlicht wordt met een gerichte lichtbron (projector, spot) dan moet deze lichtbron het publiciteitsbord beschijnen van boven naar onder; de lichtbron mag alleen het oppervlak van het publiciteitsbord verlichten, m.a.w.: er mag geen rechtstreekse opwaartse, zijwaartse, achterwaartse of neerwaartse (onder het publiciteitsbord) uitstraling zijn door de lichtbron.

De vergunninghouder is zowel tegenover het Vlaams Gewest als tegenover derden aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van het plaatsen, het gebrek aan onderhoud of het bestaan van de vergunde borden.

 

Het advies van Hulpverleningszone Rivierenland - Preventiedienst is gunstig. Het advies wordt wel onderbouwd met specifieke regelgeving, waardoor dit advies dus wel onder de toepassing van VCRO art.4.3.3. “direct werkende normen” valt. Het cbs moet dit advies dus wel verplicht volgen. Het advies luidt als volgt:

 

Betreft de verbouwing van een bestaand magazijn met 2 units, naar een magazijn met 3 units. Het gebouw wordt aangepast conform bijlage 6 – brandklasse C.

Unit 1

Oppervlakte : 1480,04m²

Nooduitgangen : 3x90cm

Ingang kantoor : 1x158cm

Inpandig Meterlokaal water + gas/elek.

Unit 2

Oppervlakte : 876,08m²

Nooduitgangen : 2x 90cm

Unit 3

Oppervlakte : 839,56m²

Nooduitgangen : 2x 90cm

Voorziene brandvoorzorgsmaatregelen volgens het ingediende dossier:

- Branddetectie

- RWA ( 3% dakoppervlakte )

- Centrale controle- en bedieningspost ( in meterlokaal )

- Brandcompartimenteringswand REI120 tussen UNIT 1 en UNIT 2

- Brandscheidingswand EI60 tussen UNIT 2 en UNIT 3

- Haspels + draagbare snelblusmiddelen

- Veiligheidsverlichting + signalisatie.

REGLEMENTERING

De voorgelegde plannen dienen te beantwoorden aan de geldende reglementering:  - 7 JULI 1994 – Koninklijk Besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen [en latere wijzigingen]. Indien het bestaande gebouw over een bouwaanvraag beschikt die werd ingediend voor 1 januari 1998 (lage gebouwen), 26 mei 1995 (middelhoge en hoge gebouwen) of 15 augustus 2009 (industriegebouwen), dienen enkel de uitbreidingen te voldoen aan de wetgeving.

- Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) en de Codex over het Welzijn op het Werk, in het bijzonder Boek 3. Arbeidsplaatsen

- VLAREM

 

BEMERKINGEN

Het gebouw moet minimaal aan alle eisen voldoen wat betreft de opvatting, de bouw en de inrichting ervan om: - Het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand en rook te voorkomen; - De veiligheid van de aanwezigen te waarborgen zodat ze in alle omstandigheden op een veilige wijze het gebouw kunnen verlaten; - Preventief het ingrijpen van de brandweer te vergemakkelijken; - De structurele elementen hun functie te laten behouden. De opgesomde bemerkingen zijn niet van beperkende aard op de bestaande voorschriften en bepalingen die van toepassing kunnen zijn. De verantwoordelijke dient de geldende reglementering na te leven. Op basis van de ingediende plannen worden volgende bemerkingen gemaakt met betrekking tot de geldende reglementering(en).

BASISNORMEN

BIJLAGE 6

GEEN OPMERKINGEN

ARAB en CODEX

ARAB en CODEX bevatten bepalingen ten gevolge van het tewerkstellen van personeel. Brandweer merkt op dat de werkgever de verplichtingen moet nakomen en dat de controle berust bij de daartoe bevoegde ambtenaren.

VLAREM

VLAREM bevat bepalingen inzake milieuhygiëne bij bepaalde uitbatingen. Brandweer merkt op dat de controle berust bij de daartoe bevoegde ambtenaren. Voor onderstaande punten, door de exploitant bepaald, kan de bevoegde brandweer geraadpleegd worden: - de organisatie van de brandbestrijding; - de brandbestrijdingsmiddelen; - de capaciteit voor de opvang van verontreinigd bluswater. Voor de organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen kan de aanvrager een voorstel doen aan de brandweer op basis van een risicoanalyse (in kader van de Codex, …). Voor de capaciteit voor de opvang van verontreinigd bluswater kan de aanvrager een voorstel doen aan de brandweer op basis van berekeningen.

ASTRID

Nieuwe grote bouw- en infrastructuurwerken moeten voorgelegd worden aan de ASTRID- veiligheidscommissie. Het koninklijk besluit van 15 december 2013 preciseert wat er dient te worden verstaan onder ‘grote’ en ‘nieuwe’ bouw- en infrastructuurwerken. De overheid die bevoegd is voor het afleveren van een vergunning stelt het dossier samen en maakt dit over aan de ASTRID- veiligheidscommissie. De commissie oordeelt op basis van het dit dossier over de noodzaak van een ASTRID- indoorradiodekking. De beslissing van de commissie wordt opgenomen in de vergunning. De bouwheer is verantwoordelijk voor de uitvoering van de installatie en het bekomen van een attest van de NV ASTRID dat de conformiteit van de technische installatie en het dekkingsniveau bevat. Bijgevolg wordt de bouwheer aangeraden om al bij de ontwerpfase van de werken contact op te nemen met de NV ASTRID (Astrid Service Center 02/500.67.89).

SPECIFIEKE BRANDVEILIGHEIDSMAATREGELEN

Onderstaande maatregelen dienen getroffen te worden en maken integraal deel uit van de vergunning.

A. COMPARTIMENTERING

1.

 

De brandwerende deuren, Benor/Atg-deuren, worden bij voorkeur geplaatst door plaatsers, gecertificeerd door een geaccrediteerd organisme zoals het ISIB. Het plaatsingsattest biedt de bouwheer meer garanties op een degelijke uitvoering.

2.

 

Doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen van wanden mogen de vereiste brandweerstand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden.

B. EVACUATIE

1.

 

Aan de belangrijkste ingangen van het gebouw dienen op schaal getekende evacuatieplannen te worden uitgehangen. Een evacuatieplan is een grondplan van het gebouw met de indeling, de bestemming van de lokalen en de ligging van de uitgangen. Het evacuatieplan omvat de aanduiding van het evacuatietraject en de (nood)uitgangen, de aanwezige beschermingsmiddelen (o.a. brandblussers, brandmelders, muurhaspels, bediening rookluik, …), de lokalen met verhoogd risico (o.a. technische lokalen, …), de belangrijkste compartimentsgrenzen, de evacuatieplaats, … Het plan bevat minstens een duidelijke niveau aanduiding en eventueel de naam van de inrichting en/of gebouw. De gebruikte symbolen worden verklaard in een legende en het is aangewezen richtlijnen ‘Wat te doen bij brand?’ mee te integreren op het evacuatieplan. Het gebouw dient steeds gekaderd te worden in het grotere geheel van de site, met oriëntatie tegenover omliggende straten. De plannen dienen actueel te worden gehouden.

2.

 

Er dient vlot en veilig geëvacueerd te kunnen worden via de gemeenschappelijke vluchtwegen. Materialen en voorwerpen mogen noch de evacuatie belemmeren noch de brandlast significant verhogen. De verantwoordelijkheid voor toezicht ligt bij de bewoners of de gebruikers van het gebouw.

3.

 

De inrichting dient voorzien te worden van veiligheidsverlichting, die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt bij het uitvallen van de stroom. Minimaal dienen armaturen aangebracht te worden boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen en trappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden.

De veiligheidsverlichting (plaats van de armaturen en verlichtingssterkte) dient een vlotte en veilige ontruiming te waarborgen en dient verder uitgebreid te worden indien nodig. De veiligheidsverlichting moet tenminste gedurende 1 uur zonder onderbreking kunnen functioneren.

4.

 

Het gebouw is te voorzien van veiligheidssignalering zodat o.a. de uitgangen, evacuatiewegen, blus- en alarmeringsmiddelen duidelijk gesignaleerd worden. De signalisatie voldoet ofwel integraal aan de Europese norm ISO 7010, ofwel integraal aan het KB 17/06/1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Beide systemen van signalering mogen niet door elkaar gebruikt worden. Voor nieuwe gebouwen wordt de toepassing ISO 7010 geadviseerd. Pictogrammen dienen goed zichtbaar te zijn, zowel met de normale verlichting als met de veiligheidsverlichting. Pictogrammen mogen echter niet op de armaturen van de veiligheidsverlichting gekleefd worden. De brandweer adviseert het gebruik van fotoluminescente pictogrammen. Aanduiding van de verschillende niveau ’s dient aangebracht in de trappenhuizen en tegenover de liftdeuren.

5.

 

Blus- en alarmeringsmiddelen dienen in eerste instantie gegroepeerd te worden aan elke (nood)uitgang. Dit heeft tot doel dat elke persoon die evacueert uit een gebouw of die voor interventie een gebouw binnendringt beschikt over: - handbrandmelder (waarschuwing en alarmering); - blusmiddelen; - algemene instructies bij brand; - evacuatieplan voor de gebruikers van het gebouw. Toegangen die zijn toegewezen aan de brandweer dienen bijkomend uitgerust te worden met: - herhaalbord branddetectie (incl. vertaalplan en instructiefiche); - interventieplan. Deze groepering bevindt zich in de onmiddellijk nabijheid (richtwaarde ±2m) van elke (nood)uitgang en is voorzien van de nodige signalisatie en veiligheidsverlichting.

C. DETECTIE EN ALARM

 

1.

Het volledige project moet voorzien worden van een automatische branddetectie-installatie, type totale bewaking, conform de norm NBN S21-100-1. De branddetectie-installatie dient aangevuld met handbrandmelders. De handbrandmelders worden geplaatst conform de regels van goed vakmanschap o.a.: - op elk niveau in elke evacuatieweg minstens om de 30m.

- op elk niveau in de onmiddellijke nabijheid van elke uitgang, nooduitgang en trap. De handbrandmelders en het evacuatiesignaal worden geïntegreerd en gestuurd door de branddetectiecentrale. Het evacuatiesignaal dient overal in het gebouw duidelijk hoorbaar te zijn. Het volledige branddetectiesysteem wordt als 1 geheel beheerd, waarin alle gebouwen van de site zijn geïntegreerd. In de onmiddellijke nabijheid van elke ingang, die toegewezen is aan en in overleg met de brandweer, dient een bedieningspaneel (centrale of herhaalbord) voorzien te worden. Symbolen en tekst moeten logisch en begrijpelijk zijn voor de brandweerploegen. Instructies en plannen worden eventueel in een gesloten kast bijgeplaatst met opschrift “BRANDWEER”.

D. BRANDBESTRIJDINGSMIDDELEN

1.

 

Brandblussers conform EN 3 (BENOR) met minimaal 1 bluseenheid (bijvoorbeeld 6l water/schuim of 6kg ABC-poeder) dienen doelmatig verdeeld te worden in het gebouw: - minimum één bluseenheid per 150 m² vloeroppervlakte; - minimum één bluseenheid per bouwlaag.

2.

 

In het volledige gebouw dienen haspels met axiale voeding conform NBN EN 671-1 geplaatst te worden zodat ieder punt kan bereikt worden met de waterstraal van de haspelslang, rekening houdende met inrichting, meubilair en eventueel andere obstakels. De muurhaspels worden zonder voorafgaande bediening gevoed met water onder druk. De druk bedraagt ten minste 2,5 bar op het meest ongunstige punt. Alle haspels dragen het CE- en BENOR-keurmerk. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd te worden in staal of in een materiaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt. Ontwerp, plaatsing en onderhoud dient te gebeuren conform de Regels Goed Vakmanschap van Agoria Fireforum. Meer info op https://rivierenland.brandweerzone.be/pagina/regels-van-goed-vakmanschap

3.

 

Alle blusmiddelen dienen goed zichtbaar te worden opgehangen in gebruiksklare toestand. Deze toestellen dienen jaarlijks te worden gecontroleerd door een bevoegd persoon of installateur.

7. CONTROLE VOOR INGEBRUIKNAME

Alvorens het gebouw geheel of gedeeltelijk in gebruik te nemen, acht de brandweer het raadzaam een controlebezoek aan te vragen. De aanvrager dient het online aanvraagformulier in te vullen, dit kan via volgende link: https://rivierenland.hulpverleningszone.be/pagina/aanvraag-voorbespreking-of-inspectie Om de controle zo vlot mogelijk te laten verlopen dient u vóór het bezoek alle relevante documenten (gebundeld) digitaal over te maken. Het gaat o.a. om (voor zover aanwezig): - De (evacuatie)plannen - De documenten die controle, onderhoud en keuring aantonen van: - elektrische installaties (laagspanning, hoogspanning, veiligheidsverlichting) - gasinstallaties (gasdichtheid) - detectie- en alarminstallaties (automatische branddetectie, alarmering) - verwarmingsinstallaties (verbrandings- en reinigingsattest) - blusmiddelen (brandblussers, muurhaspels, …) - rook- en warmteafvoer (rookluiken, RWA) - ….

8. RETRIBUTIE

Voor het afleveren van dit verslag wordt een retributie geïnd volgens het zonaal retributiereglement. Hiervoor zal de aanvrager een factuur ontvangen. Het retributiereglement is beschikbaar op www.brandweerzonerivierenland.be.

9. BESLUIT

Gunstig advies

De ingediende plannen voldoen aan de brandveiligheidsmaatregelen. Bij eventuele wijzigingen die invloed kunnen hebben op de brandveiligheid dient de brandweerdienst telkens opnieuw te worden geraadpleegd.

 

  1. Functionele inpasbaarheid

Voorliggende aanvraag betreft het opdelen van een bestaand magazijn met twee eenheden naar een magazijn met drie eenheden op een perceel in gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen. De gevraagde functie betreft magazijn. De bestaande directe omgeving wordt gekenmerkt door magazijnen en handelspanden. Daarom is de voorgestelde functie in principe inpasbaar in de directe omgeving.

 

  1. Mobiliteitsimpact

De aanvraag voorziet in het opdelen van een bestaand magazijn met twee eenheden naar een magazijn met drie eenheden. Momenteel zijn er 18 parkeerplaatsen voorzien op het eigen terrein. In de aanvraag worden er 23 parkeerplaatsen voorzien op het eigen terrein voor een bruto magazijnoppervlakte van 3563,30m². Binnen de aanvraag wordt er 345,43m² kantoorruimte voorzien binnen de magazijnen. Er zijn dus ongeveer 3,2 parkeerplaatsen per 50m² kantoorruimte voorzien op het eigen terrein. Voor de kantoorruimte zijn er voldoende parkeerplaatsen voorzien op het eigen terrein. Of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn op het eigen terrein om alle werknemers van de magazijnruimtes en parkeerplaats aan te bieden op het eigen terrein kan niet met zekerheid worden gesteld aangezien er geen zicht is op de voorziene tewerkstelling. Verder is het zo dat in de verkoopsvoorwaarden van de ambachtelijke zone Brandekensweg-Boerelei voor kantoorruimte 1 parkeerplaats per 50m² dient te worden voorzien en voor opslagruimtes/magazijnen 1 parkeerplaats per 100m² dient te worden voorzien. Dit betekent dat er hier 39 parkeerplaatsen zouden moeten worden voorzien op het eigen terrein, dit terwijl er hier slechts 23 worden voorzien. Daarnaast wordt er op het perceel geen fietsenstallingen geplaatst waardoor werknemers dus ook niet worden aangemoedigd om hun met de fiets naar het werk te verplaatsen wat ingaat tegen de principes van de modal shift. Daarom is de voorgestelde impact op de mobiliteit in de omgeving en/of het perceel dus niet aanvaardbaar.

 

  1. Schaal

Niet van toepassing. Het gabarit / bouwvolume blijft ongewijzigd.

 

  1. Ruimtegebruik en bouwdichtheid

De aanvraag voorziet in het opdelen van een bestaand magazijn met twee eenheden naar een magazijn met drie eenheden. Daarnaast worden er bestaande verhardingen verwijderd voor nieuwe groenzones aan te leggen alsook twee nieuwe grachten en nieuwe verharding. Er wordt 726,06m² aan nieuwe groenzones voorzien dit terwijl er nu slechts 325m² groenzone aanwezig is. De niet verharde oppervlakte op het perceel neemt dus met meer dan 200% toe ten opzichte van de huidige toestand. Er wordt een nieuwe open gracht aangelegd met een oppervlakte van 196,72m² en een nieuwe ingebuisde gracht aan de achterste perceelsgrens waar volgens de laatste vergunning van 2002 origineel een gracht voorzien was. Hier wordt ook 353,69m² aan bestaande grindverharding verwijdert en vervangen door grasdallen. Tevens wordt er in de achtergevel een nieuwe sectionaalpoort geplaatst voor unit 3, dit terwijl er reeds één aanwezig is in de zijgevel. Aan de achterzijde van het perceel is er daarnaast nog grindverharding en de ingebuisde gracht voorzien die samen een oppervlakte van 121,88m² hebben. In totaal is er dus een oppervlakte van 475,57m² waar de verharding had kunnen verwijderd worden en er ook een open gracht had kunnen worden voorzien. De grachten die men voorziet op het perceel worden niet verbonden met de regenwaterafvoeren van het gebouw. Ook worden er geen regenwaterputten geplaatst. Hoewel dit niet verplicht is bij een bestaand gebouw is dit wel wenselijk beleid van de gemeente. Het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen langsheen de Boomse Steenweg, Brandekensweg en Molenberglei is zowat het hoogste punt van de gemeente. Het vasthouden en ter plaatse infiltreren van regenwater op deze locatie verlaagt dan ook de kans op wateroverlast in zowel de directe omgeving als in de lager gelegen gedeeltes van de gemeente. Men geeft zelf aan dat men de gracht aanlegt om zo veel als mogelijk water op eigen terrein te behouden en te verdampen, door deze echter niet met de afvoer van het regenwater van het gebouw te verbinden is er amper sprake van het substantieel vasthouden van water op het eigen terrein en zal de gracht het merendeel van de tijd droog staan. Daarom zijn de voorgestelde constructies / verhardingen / ruimte-inname ten aanzien van de omgeving en/of het perceel dus niet aanvaardbaar.

 

  1. Visueel-vormelijke aspecten

De aanvraag voorziet in het opdelen van een magazijn met twee eenheden naar een magazijn met drie eenheden. Hierbij wordt tegelijkertijd nieuwe isolatie en gevelbekleding aangebracht en wordt het buitenschrijnwerk vervangen. Het nieuw buitenschrijnwerk wordt uitgevoerd in zilverkleurig aluminium, terwijl de sectionaalpoorten een witte kleur hebben. De nieuwe gevelbekleding bestaat uit zilverkleurige sandwichpanelen. Aangezien dergelijk materiaalgebruik reeds voorkomt in de omgeving is het voorgestelde materiaalgebruik / vormgeving / esthetiek ten aanzien van de omgeving en/of het perceel dus aanvaardbaar.

 

  1. Cultuurhistorische aspecten

Niet van toepassing. De aanvraag omvat geen cultuurhistorische of erfgoed gerelateerde elementen.

 

  1. Bodemreliëf / Milieu

De aanvraag omvat het aanleggen van een gracht met een diepte van 60cm en oppervlakte van 196,72m². Aangezien deze gracht wordt aangelegd om meer water op het eigen terrein vast te houden, hoewel dit miniem zal zijn aangezien de gracht niet verbonden wordt met de regenwaterafvoer van het gebouw zijn de voorgestelde werken ten aanzien van het bodemreliëf en/of de aanpalende percelen en/of de omgeving en/of het perceel dus aanvaardbaar.

 

  1. Hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen

Niet van toepassing. De aanvraag voorziet geen storende hinder en ook geen impact op gezondheid / gebruiksgenot / veiligheid op het eigen perceel en ook niet naar omwonenden.

 

Bijkomend worden vanuit de gemeente preventieve maatregelen als voorwaarden bij de vergunning opgelegd, met oog op beperken van schade en netheid aan het openbaar domein ter hoogte van het perceel tijdens uitvoering van de werken:

       De vergunninghouder moet de openbare weg rein houden in de nabijheid van de bouwwerken. Eventuele schade aan het openbaar domein moet door de vergunninghouder worden hersteld. De gemeentelijke diensten voeren na het einde der werken de controle uit.

       Indien het openbaar domein ter hoogte van uw eigendom niet in goede staat is, dit vóór de aanvang van de werken enkele foto’s te bezorgen aan de gemeentelijke dienst Omgeving via ro@schelle.be, met daarbij een beknopte beschrijving en enkele foto’s van de staat van het openbaar domein.

 

Met oog op volledigheid van uw vergunning wordt als voorwaarde voor vergunning opgelegd:

       In geval de opgerichte constructie 'kleine afwijkingen' t.o.v. de omgevingsvergunning omvat, zoals bedoeld in de artikels 4.2.7. tot en met 4.2.13. van de VCRO, dan moet de architect die belast is met het toezicht op de uitvoering van de vergunde stedenbouwkundige handelingen een as-built attest, vergezeld van de nodige verduidelijkende as-built plannen, worden opgemaakt, en deze moeten ten laatste 8 dagen na het einde van de werken bezorgd worden aan het gemeentebestuur, zodat deze bij het vergunningsdossier gevoegd kunnen worden.

       In geval de opgerichte constructie afwijkingen t.o.v. de omgevingsvergunning omvat, die niet begrepen kunnen worden onder de toepassing van de artikels 4.2.7. tot en met 4.2.13. van de VCRO, dan moet hiervoor op basis van as-buitplannen een omgevingsvergunning bekomen worden. Indien deze afwijkingen betrekking hebben op de inplanting en/of bouwdiepte en hoogte van de constructie, dient dit opgemeten te worden door een landmeter-expert erkend door de federale raad van de landmeters-experten

ONGUNSTIG

Gelet op bovenstaande beoordeling voldoet de aanvraag niet aan de goede ruimtelijke ordening voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, de aanvraag dient geweigerd te worden.

De Gemeentelijke Omgevingsambtenaar (GOA) adviseert aan het College om de vergunning niet te verlenen omwille van het feit dat

       Er worden onvoldoende parkeerplaatsen voorzien op het eigen terrein.

       De nieuwe gracht wordt niet verbonden met de regenwaterafvoeren van het gebouw waardoor deze niet zo veel mogelijk water zal vasthouden op het eigen terrein zoals afgesproken tijdens voorbesprekingen.

       Er worden geen regenwaterputten voorzien.

 

Beslist:

Eenparig goedgekeurd

 

Enig artikel:

Op basis van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en latere wijzigingen, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en het verslag d.d. 16.08.2023 van de gemeentelijke omgevingsambtenaren, dat in het kader van deze beslissing wordt bijgetreden en eigengemaakt, wordt de omgevingsvergunning voor Verbouwen van een industrieel pand dat wordt omgevormd van twee naar drie units op een eigendom gelegen Boomse Steenweg 32, kadastraal gekend (afd. 1) sectie C 338E2, aangevraagd door Johny Nauwelaerts woonachtig te Coppenolstraat 1-3 , 2000 Antwerpen en Quantumm gevestigd te Ijzerlaan 9, 2060 Antwerpen, geweigerd.